Gezond fokken met Drenten - de basis

 

Mijn visie op ‘gezond fokken met Drenten’, en daarmee op het fokbeleid van de rasverenigingen, is gebaseerd op een fundamenteel proces dat zich binnen alle rashonden voordoet. Dit proces is eigenlijk heel simpel. Door een (te) kleine fokpopulatie ontstaat een lage genetische diversiteit met oplopende inteelt. Door die inteelt komen almaar meer en nieuwe erfelijke aandoeningen aan de oppervlakte. Hoe kleiner het ras, en/of hoe kleiner de fokpopulatie, hoe sterker dit proces zich voordoet.

 

Eilandbewoners

Stel je voor dat we 40 willekeurige mensen zonder voorbehoedsmiddelen op een onbewoond eiland zetten met de opdracht om zich onderling in allerlei combinaties voort te planten. Je begint dus met een ‘fokpopulatie’ van slechts 40 mensen. Genetisch gezien zijn al die mensen verschillend van elkaar. Dus genetisch gezien is de fokpopulatie nog redelijk divers. Maar als al die mensen onderling in verschillende combinaties kinderen gaan verwekken en hun kinderen dat ook weer doen, dan is het na paar generaties onmogelijk geworden om paren te maken die geen familie van elkaar zijn.

Dat is exact wat er gebeurd is met de Drenten. We zijn begonnen met 40 founders. Na 60 jaar onderling kruisen, zijn alle Drenten familie van elkaar geworden. En die familieleden worden nog steeds allemaal met elkaar gekruist. Keer op keer. Dus is er sprake van een hoge mate van inteelt.

 

Selectie

Het proces waarin een kleine fokpopulatie tot almaar hogere inteelt leidt, gaat bovendien nog eens sneller als je ook gaat selecteren. Stel op dat eiland mogen alleen de mooiste, gezondste en sportiefste mensen zich voortplanten. Vrouwen zullen hooguit eens per jaar een kind krijgen maar een klein aantal ‘topmannen’ kan op zo’n manier wel tientallen (of honderden) nakomelingen verwekken. Dat betekent dat binnen de kortste keren alle kinderen afstammen van een nog kleinere groep ouders en is genetisch gezien de diversiteit op dat eiland nog kleiner geworden. Ze hebben immers allemaal dezelfde voorouders. En probeer dan maar eens een paar te vinden waarvan man en vrouw niet afstammen van dezelfde voorouderlijke topmannen. Dat wordt al heel snel onmogelijk. Bij honden werkt het ook zo. We zijn begonnen met 40 founders, die keer op keer met elkaar gekruist zijn waarna we de mooiste honden met de beste jachteigenschappen hebben uitverkoren voor de fok. Bovendien hebben we honden waar qua gezondheid (mogelijk) iets mis mee was, uitgesloten van de fokkerij. En door dat alles bij elkaar daalt de genetische diversiteit rap.

 

Gevolg: oplopende inteelt

Na 60 jaar drentenfokkerij hebben we nog maar een kleine fokpopulatie met een lage genetische diversiteit over. De huidige ongeveer 4.000 Drenten stammen allemaal af van de oorspronkelijke 40 founders. En van die 4.000 Drenten worden er elk jaar maar 100 ingezet om voor nageslacht te zorgen. Sommige honden hebben 1 nest; de meeste fokteven worden 3x ingezet, terwijl reuen (topmannen) tot 9 of 15 nesten mogen voortbrengen. Met als gevolg dat de inteelt (gemeten over alle generaties) in ons ras rap oploopt.  

 

Oftewel: de oorzaak van de hoge inteelt en daarmee allerlei erfelijke aandoeningen ligt in een te kleine fokpopulatie met een lage genetische diversiteit. Dus wil je iets doen aan de oorzaak van al die problemen dan moet je bij de basis beginnen: de kleine fokpopulatie met lage diversiteit. Inteelt is het gevolg, niet de oorzaak.

 

 

 

 

Figuur 1: de oorzaak van rasproblemen: een kleine fokpopulatie met lage genetische diversiteit

 

Inteelt geeft gezondheidsrisico’s voor het nest

Inteelt heeft consequenties op twee niveaus: voor het nest en voor het ras. In een nest waarbij de ouders nauw aan elkaar verwant zijn (dus waarbij de inteelt hoog is), hebben de nakomelingen meer risico op erfelijke aandoeningen. Dat komt omdat alle honden genen bij zich hebben die ziekten veroorzaken. Veelal vererven die genen recessief. Dat wil zeggen dat beide ouders over die genen moeten beschikken wil een ziekte ook echt tot uitdrukking komen. Als beide ouders familie van elkaar zijn, is de kans groter dat beide ouderdieren hetzelfde ‘zieke gen’ hebben. En dat kan voor problemen zorgen. Het kan ook allemaal goed gaan, maar het risico op problemen is simpelweg groter bij nesten met een hoge inteelt dan bij nesten met een lage inteelt.

 

Inteelt zorgt op rasniveau voor inteeltdepressie

Als niet alleen binnen een enkel nest, maar binnen een heel ras de inteelt hoog is, dan is er onvermijdelijk sprake van inteeltdepressie. Sommige erfelijke ziekten komen steeds meer voor (epilepsie, HD, PRA, ED) en het risico bestaat op een toename van allerlei vruchtbaarheidsproblemen (kleinere nesten, lege teven, onvruchtbaarheid, doodgeboren pups) en een afname van de gemiddelde gezondheid en levensduur. Als door inteelt veel van dergelijke problemen binnen een ras ontstaan, dan is er sprake van inteeltdepressie. Hoe hoger de gemiddelde inteeltcoëfficiënt in een ras, hoe groter het risico op inteeltdepressie. Inteeltdepressie verzwakt een ras. In welke mate er in ons ras inteeltdepressie optreedt, is niet bekend, maar het is onvermijdelijk dat het gebeurt.

 

Pak de oorzaak aan!

Helaas gaan de meeste discussies over het terugdringen van inteelt en allerlei aandoeningen en vergeten mensen het probleem bij de bron aan te pakken. Je kunt wel voor elk nest een zo laag mogelijke inteelt kiezen, maar op den duur zal de inteelt toch omhoog schieten, want alle lijnen raken onvermijdelijk aan elkaar verwant. Veel belangrijker is dat we iets doen aan de kleine fokpopulatie en daarmee aan de lage genetische diversiteit. Daar ligt de oorzaak van alle problemen. Inteelt veroorzaakt weliswaar allerlei gezondheidsproblemen, maar om inteelt aan te pakken, moet je kijken naar de oorzaak en daar wat aan doen. En die oorzaak is de kleine fokpopulatie met de lage genetische diversiteit. Daar ligt de bron van vele problemen. Door de genetische diversiteit te verbeteren blijft er ook de komende generaties ruimte voor lage inteelt.

 

Onvermijdelijk om honden uit te sluiten

Tegelijkertijd komen dankzij inteelt sommige erfelijke aandoeningen inmiddels zoveel voor dat we er niet aan ontkomen om maatregelen te nemen die het fokken met risicodragers (honden die risico lopen erfelijke aandoeningen over te dragen) zoveel mogelijk beperken. Daarmee stuiten we wel op een duivels dilemma: hoe meer honden we uitsluiten van de fokkerij hoe kleiner de fokpopulatie wordt, hoe lager de genetische diversiteit, hoe hoger de inteelt en hoe meer erfelijke aandoeningen we krijgen. Dus door op korte termijn erfelijke aandoeningen terug te dringen, krijgen we op langere termijn nog meer erfelijke aandoeningen. Daarmee gooien we de Drent met het badwater weg en dat kan niet de bedoeling zijn.

Vandaar dat we én én moeten doen en niet óf óf. Én de fokpopulatie én de genetische diversiteit vergroten, én daarmee de inteelt beperken én de erfelijke aandoeningen die er al zijn terugdringen door selectie toe te passen.

 

Maatregelen in samenhang bekijken

In mijn visie op gezond fokken met Drenten moeten we dan ook verschillende aanpakken in samenhang toepassen. Je kunt niet nog meer honden uitsluiten om risico’s op overdracht van epilepsie te beperken, als je niet eerst mogelijk verlies van genetische diversiteit compenseert door de fokpopulatie te vergroten. Of anders gezegd: hoe meer je doet om de fokpopulatie te vergroten en de genetische diversiteit te versterken, hoe meer je het kunt veroorloven om (indien nodig) streng te selecteren op risicodragers.

 

 

 

 

 

 

Figuur 2: Problemen verminderen door maatregelen (in groen) tezamen te nemen

 

Voorlichting, discussie en ondersteuning

Er zou wat mij betreft veel meer voorlichting moeten komen over onderwerpen die gaan over de gezondheid van ons ras, inclusief uitgebreide discussieavonden, zonder dat er gelijk een voorstel ter stemming op de ALV komt. Gewoon eerst maar eens met elkaar de feiten op een rijtje krijgen en dan kijken of we daar gezamenlijk actie op kunnen ondernemen. En dat kan op heel veel punten zonder ge- en verboden.

Zo zou er veel meer aandacht moeten komen voor manieren om met veel meer verschillende honden te fokken, om zo de fokpopulatie weer te vergroten. Dat vraagt enerzijds voorlichting, maar ook om begeleiding van mensen die ook weleens een nestje willen fokken. En we zullen ons toch echt stap voor stap moeten gaan verdiepen in outcross, en wat dat mogelijk kan betekenen voor ons ras. Het is de enige manier om de genetische diversiteit echt te verhogen. Ik kom op al deze punten later terug. Maar dit is zo ongeveer wat ik me daarbij voorstel:

  1. Voorlichting om mensen te stimuleren om te gaan fokken en/of hun reu in te zetten als dekreu.
  2. Voorlichting over wat er allemaal komt kijken bij fokken en/of als je reu dekreu wordt.
  3. Fokkers die hun pupkopers stimuleren en helpen bij het fokken
  4. Een ‘reuenklas’ voor aanstaande dekreu-eigenaren (deze is er sinds kort al)
  5. Een paar door het land verspreide ‘tevenklassen’ waarbij ervaren fokkers nieuwe fokkers helpen (de afgelopen jaren is op eigen initiatief van een fokker al één zo’n groep gestart).
  6. Een ‘regeling’ om de financiële risico’s voor fokkers en reu-eigenaren af te dekken.
  7. Afschaffing van verplichte exterieurkeuringen. Of anders: 1 x Goed is goed genoeg.
  8. We communiceren voortaan alleen nog over een inteeltcoëffiënt gemeten over alle generaties. Alle gegevens in Zooeasy en formulieren dekaanvragen et cetera, worden daarop aangepast.

  9. Begin met voorlichting en een plan om outcross mogelijk te maken

 

Adviserende rol voor rasvereniging

Wat mij betreft, geldt het fokbeleid van de rasvereniging(en) als een soort minimumpakket aan maatregelen waar fokkers in ieder geval aan moeten voldoen. Als ik kijk naar het fokreglement van de VDPH dan kan ik me daar in grote lijnen wel in vinden. Ik zou het echter een goede zaak vinden als de VDPH daarbovenop een aantal adviezen gaat geven over hoe het nog beter zou kunnen. Bij fokaanvragen kan dan enerzijds worden gekeken of de aanvraag voldoet aan het fokreglement (zoals nu ook gebeurt) en er zou bekeken kunnen worden of de aanvraag voldoet aan een aantal adviezen. Die adviezen zouden wat mij betreft niet bindend zijn zodat fokkers altijd de mogelijkheid hebben om daarvan af te wijken. Uit ervaring weet ik dat het ondanks allerlei goede intenties soms gewoon niet lukt om aan al deze adviezen te voldoen. De praktijk is soms weerbarstig. Fokkers moeten daarom hun eigen afwegingen kunnen maken.

 

Aanvullende adviezen

Ik heb voor mezelf een aantal van dergelijke mogelijke aanbevelingen geformuleerd, waarvan ik denk dat deze helpen om het ras gezonder te maken. Deze staan hieronder kort beschreven. In latere stukken zal ik er dieper op ingaan en er ook een motivering voor geven. Ik zou er voorstander van zijn als de rasverenigingen dergelijke adviezen gaan geven:

  1. Teven niet eerder laten dekken dan na de leeftijd van 36 maanden (dus vanaf 3 jaar oud).
  2. Dekreuen pas inzetten na de leeftijd van 48 maanden (dus vanaf 4 jaar oud).
  3. Honden met een gemiddelde of hoge Mean Kinship (MK) worden nadat ze 25-30 nakomelingen of meer hebben voortgebracht, niet meer ingezet als fokteef of dekreu. Dit zijn bijvoorbeeld de ‘gele, oranje en rode honden’ uit Dogs Global, dan wel honden die in Zooeasy een MK hebben van hoger dan 13,7%.
  4. Honden met een lage MK worden nadat ze 35-40 nakomelingen of meer hebben voortgebracht, niet meer ingezet als fokteef of dekreu. Je kunt hierbij denken aan de ‘groene honden’ uit Dogs Global, dan wel honden die in Zooeasy een MK hebben lager dan 13,7%.
  5. Maak fokcombinaties die iets bijdragen aan de genetische diversiteit door bijvoorbeeld teven met een hoge MK te combineren met reuen met een lage MK. In het registratiesysteem Dogs Global is een hoge MK een ‘rode of oranje hond’, een gemiddelde MK is een ‘gele hond’ en een lage MK is een ‘groene hond’. In Zooeasy komt dit ongeveer overeen met een MK <13,7 (laag/groene hond), tussen 13,7% en 14,6% (gemiddeld/gele hond), dan wel hoger dan 14,6% (hoog/oranje en rode honden):
  • Heb je als fokker een teef met een hoge MK, dan is het raadzaam om daar een reu bij te kiezen met een lage MK. Het nest zal dan een gemiddelde MK hebben. Zo zorg je ervoor dat genen in het ras blijven.
  • Heb je een teef met een gemiddelde MK, kies dan voor een reu met een lage of gemiddelde MK.
  • Heb je een teef met een lage MK, dan kun je kiezen voor een reu met een hoge, gemiddelde of lage MK.
  • Vermijd een combinatie van een teef met hoge MK met een reu met hoge MK. Een dergelijke combinatie levert geen bijdrage aan de genetische diversiteit.
  1. Fokcombinaties met een inteeltcoëfficiënt van 26% of hoger (gemeten over alle generaties) worden afgeraden.

 

Zodra bovenstaande en andere activiteiten (zoals een plan voor outcross en een toename van het aantal fokdieren) ertoe leiden dat de genetische diversiteit verbetert en er met veel meer en meer verschillende honden wordt gefokt, zou ik ervoor zijn om ook ten aanzien van ellebooogdysplasie (ED) en epilepsie extra aanbevelingen te doen. Het nadeel daarvan is dat er meer honden zullen worden uitgesloten van de fokkerij. Dit kan dus pas ingaan zodra de fokpopulatie veel groter is dan momenteel het geval is. Maar als dat lukt (gelukt is), dan zou ik er een voorstander van zijn dat de verenigingen onderstaande adviezen geven over het fokken met ED1 en verwanten van epilepsielijders:

  1. Het wordt afgeraden te fokken met een reu met een ED1-beoordeling. Tenzij een ct-scan uitwijst dat er niks aan de hand is. Er zijn dankzij het vergroten van de fokpopulatie voldoende andere reuen. Fokteven daarentegen zijn er altijd onvoldoende.
  2. Alle honden die door een dierenarts na meer dan één aanval gediagnosticeerd zijn als lijder aan epilepsie, hun ouders, kinderen (1e graad) en directe nestgenoten (2e graad) worden bij voorkeur niet meer gebruikt in de fokkerij.
  3. Het wordt tevens afgeraden te fokken met een combinatie risicodrager van epilepsie met tweedegraads verwantschap x een andere risicodrager met tweedegraads verwantschap.

 

En dan ook nog: vWd

Wat Von Willebrands Disease type 1 betreft ben ik er geen voorstander van dat we alle honden gaan testen. Ondanks de vele lijders die de test vindt, zijn er in de praktijk niet of nauwelijks klinische lijders. Ervan uitgaande dat de test correct is, dan zou dat betekenen dat bij de vererving meer factoren een rol spelen dan alleen het ene gen waarop getest wordt. En er zijn op dit moment veel grotere problemen in het ras die mijns inziens prioriteit hebben. Wel vind ik dat de rasverenigingen hun beleid ten aanzien van vWd type 1 beter moeten uitleggen.

Dat er mensen zijn die zelf het initiatief nemen om hun honden te testen is uiteraard hun goed recht. Ik vind wel dat deze mensen dan onderling afspraken moeten maken om te voorkomen dat reuen die als lijder getest worden, niet gebruikt worden in de fokkerij. Dat kan bijvoorbeeld door voor elk 1e nest van een vrije teef een reu te gebruiken die als lijder getest is.

 

Tot slot: ruimte voor eigen inzicht van fokkers

We kunnen nog zoveel mooie adviezen bedenken over hoe het beter kan, in de praktijk lukt dat niet altijd. Daar heb ik inmiddels zelf genoeg ervaring mee. En ik ben groot voorstander van overtuigen in plaats van verbieden en gebieden. Vandaar dat ik bij alles wat ik schrijf uitga van adviezen. Met elkaar samen moeten we dit ras behouden; dat kan alleen als we elkaar daarbij de ruimte geven om naar eigen inzicht te handelen. 

 

 

Meer achtergrondinformatie

Meer fokken met meer honden (o.a. door strengere dekreubeperking)

Fokken met lage Mean Kinship

Outcross en look-a-likes

Inteelt beperken

Hogere fokleeftijd

Elleboogdysplasie

Epilepsie

Von Willebrand Disease type 1